Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En [28]hij zeide: [29]Wel, ik zal een verbond met u maken; doch een ding begeer ik van u, [30]zeggende: Gij zult mijn [31]aangezicht niet zien, tenzij dat gij [32]Michal, Sauls dochter, te voren inbrengt, als gij komt om mijn aangezicht te zien. 28. David. 29. Of, het is wel, het is goed; dat is, uw voorslag bevalt mij wel, ik neem dat aan. 30. Dat is, te weten dit, enz. 31. Vergelijk Gen.43:3. 32. Davids eerste huisvrouw, van welke de Schriftuur betuigt, dat zij hem beminde en hem getrouw was geweest; 1 Sam.18:20,28, en 1 Sam.19:11,12.